Over Sally Rooney en (onterecht) jaloers zijn op je vrienden

But the acclaim also felt like part of the performance itself, the best part, and the most pure expression of what I was trying to do, which was to make myself into this kind of person: someone worthy of praise, worthy of love.

Sally Rooney, Conversations with Friends (2017).

Vriendjes,

Een korte en niet meteen boeiende blogpost, maar we moeten ergens terug de draad oppikken. Het is alweer eventjes geleden dat ik nog de noodzaak voelde om te oversharen op het internet – met dank aan sertraline, een definitieve breuk met Friedrich Nietzsche, en enkele kleine academische successen. Deze keer geen citaten uit het literaire canon, maar ééntje van Sally Rooney, stem van haar generatie, die mij vanavond terug op het slechte pad gebracht heeft. Sally – als ik haar Sally mag noemen – heeft zo die vervelende neiging om herkenbaar te zijn, maar dan herkenbaar in de zin van ‘dit had ik kunnen zijn, als ik niet zo lui, dom, internetverslaafd, etc etc was’. De échte stem van onze generatie zou, paradoxaal genoeg, uiteraard geen ongelooflijk succesvolle boeken produceren, maar in een hoekje van haar kot – gesponsord door de mama en de papa – liggen huilen om haar quarterlifecrisis met een depressie die eigenlijk niet eens die naam waard is.

“Denk je dat ik de nieuwe Sally Rooney zou kunnen zijn?”, stuur ik naar mijn vriend, “Sally Rooney maar met minder talent en meer depressie?”

“Probably not”

Nu, om Sally niet te veel aan mijn ego te laten raken, dacht ik, ik zal haar Wikipediapagina eens consulteren. Wedden dat zij niet met hoge punten afgestudeerd is? Dan ben ik toch in iets meer succesvol geweest dan Sally Rooney. Helaas, Sally won in 2011 een prestigieuze scholarship aan Trinity College Dublin, toegekend aan minder dan 1% van de populatie bachelorstudenten. Nog meer helaas deed dat een belletje rinkelen, en zoals mensen dankzij het internet al eens een pervers genot kunnen halen uit de zelfpijniging van te kijken waar hun ex tegenwoordig zoal mee bezig is, besloot ik de lijst van voormalige Trinity scholars te raadplegen. Nog nét iets meer helaas vond ik daarop vrij snel waar ik naar op zoek was, in de vorm van de naam van één van mijn vriendinnen. Eéntje die in september begint aan haar doctoraat, terwijl ik op de dag van de FWO-deadline tegen mijn zin een presentatie over Friedrich Nietzsche (onderwerp van mijn gedoemde doctoraatsvoorstel, RIP) stond te geven op een conferentie in Oxford. Georganiseerd door een vriend van mij, weliswaar, vóór iemand zou durven denken dat ik stiekem af en toe ook eens succes heb.

Er is iets heel pervers aan jaloers te zijn op de successen van je vrienden, terwijl je maar al te goed weet dat hun levens ook niet perfect zijn.  Eigenlijk zou het verdorie beter zijn als we niets wisten over de activiteiten van onze vrienden. Of het zou op zijn minst mogelijk moeten zijn om één of andere browserextensie te installeren die ons ervan weerhoudt de namen van onze kennissen te googlen. En LinkedIn, zet daar meteen ook maar een slot op.

Diezelfde vriendin zei mij onlangs op de trein dat als ik x, y of z écht had willen doen, ik het wel gedaan had. Geweldig mens, maar ze snapt er gewoon helemaal niets van – zij zal tenminste nooit de stem van onze generatie worden. Ik ook niet, trouwens.

Kusjes,

Shari

P.S. ik keur jaloers zijn op je eigen vrienden uiteraard helemaal niet goed

P.P.S. dezelfde vriendin is eigenlijk ook wel heel wijs. En misschien moet ik juist meer zoals haar zijn door mijzelf ervan te overtuigen dat alles uiteindelijk wel goed komt.

TS Eliot, Nietzsche, en existentiële angst

Time present and time past
Are both perhaps present in time future,
And time future contained in time past.
If all time is eternally present
All time is unredeemable.
What might have been is an abstraction
Remaining a perpetual possibility
Only in a world of speculation.
What might have been and what has been
Point to one end, which is always present.
Footfalls echo in the memory
Down the passage which we did not take
Towards the door we never opened
Into the rose-garden.

                                       T.S. Eliot, ‘Burnt Norton’ (from ‘Four Quartets’)

Dag vriendjes,

Het is spijtig dat er hier in Edinburgh geen rozentuinen zijn. Of misschien wel, misschien moet ik die eens zoeken. Toen ik vroeger in de filosofiebib begon te panikeren, liep ik weg en belandde dan om de één of andere reden altijd in het kerkhof van het Groot Begijnhof. Ik heb nog niet echt een gedesigneerde paniekplek gevonden in Edinburgh. Kerkhoven genoeg, nochtans. Zo met van die negentiende-eeuwse graven. Een mens vraagt zich af waar al die doden van na 1899 in godsnaam naartoe zijn.

T.S. Eliot heeft het allemaal goed begrepen: tijdens mijn ondertussen verontrustend regelmatige angstaanvallen lijkt het heden inderdaad in te storten, en alle tijd tegelijkertijd aanwezig te zijn. Dit is niet het verheven ogenblik van de beslissing in Nietzsche en Jaspers waar ik destijds mijn thesis over geschreven heb, maar de totaal verlammende ervaring van te veel tijd, tegelijk. Ik word op elk moment van de dag bestookt door het verleden (had ik maar! Had ik maar!) en de toekomst (zou moeten! Zou moeten!). Zoals de zwakke mens in Nietzsche wanneer die geconfronteerd wordt met de gedachte aan de eeuwige wederkeer, aan te veel tijd en altijd alles opnieuw zonder einde, werp ik mij op de grond en jammer ik nee. Eigenlijk letterlijk. Mijn leven bestaat nu uit overdagse hysterische huilbuien en nachtelijke doodsangsten. Ik ben al een paar keer schreeuwend wakker geworden – en dan vraag ik mij af waarom mijn huisgenoten mij de laatste tijd maar een beetje vreemd aankijken.

Nietzsche zijn oplossing was uiteraard amor fati, ja zeggen. ‘Het was’, zo luidt het tandengeknars van de wil. De wil wordt geconfronteerd zowel met de overweldigende onveranderlijkheid van het verleden, als met de oneindige plichten van de toekomst. De enige oplossing is de tijd bejahen: zo heb ik het gewild! Zo wil ik het! Zo zal ik het willen!, moet de wil uiteindelijk roepen, en enkel zo kan de tijd overwonnen worden.

Ik heb er verdorie in het eerste semester nog een paper over geschreven, maar het ontbreekt mij totaal aan wilskracht. Ik wil niet. Sorry, Nietzsche. Ik maak het daar trouwens mee uit. Of we zijn op zijn minst on a break. Maar dat is een ander verhaal.

Het hele punt van Karl Jaspers (en ook wel een beetje Nietzsche) over het ogenblik is dat je in zo’n verheven ogenblik moet kiezen om te kiezen; kiezen om beslist beslissingen te maken. Ik kan dus niet kiezen, en net als Sylvia Plath en haar vijgenboom zit ik wanhopig toe te kijken hoe de ene na de andere toekomst voor mijn ogen rot en van de boom valt. Het is dus niet dat ik niet weet waar de oplossing ligt: ik moet gewoon kiezen. Voor de moment lijkt dat kiezen tussen een doctoraatsvoorstel produceren en. Ja. En wat in godsnaam? Er lijkt geen andere optie, ik zou het moeten doen, misschien kan ik het wel doen, maar ik wil niet. Ik wil echt niet. De gedachte alleen al aan vier jaar aan Nietzsche te moeten denken vervult mij enkel met paniek en weerzin. Ik wil die man eigenlijk echt niet meer horen of zien. Vandaar dat ik er ook voor gekozen heb om dit jaar mijn thesis nu eens niet over Nietzsche en moderne literatuur te doen, ook al is het wel over zoiets dat ik had willen doctoreren. Als ik op mijn vijftigste vol spijt terugkijk gaat het wel heel gemakkelijk zijn om te traceren waar het allemaal is misgelopen.

De wil is echter gewoon totaal weggevallen; de passie is er niet. Het kan mij oprecht niet schelen wat moderne auteurs deden met het gedachtegoed van Nietzsche. Erger nog, ik wil niet eens doctoreren – ik wil gewoon niet achterblijven. Het gaat mij inderdaad meer om de naam, meer om het aanzien, dan om de inhoud. Zowel mijn redenen om het wel als om het niet te doen bestaan uit angst en schuldgevoel: het wel doen omdat ik anders misschien altijd spijt zal hebben en jaloers zal zijn op al mijn vrienden. Het niet doen omdat ik de voortdurende stress, de hogere kansen op depressie en angststoornissen, het gebrek aan een gezonde werk-leven balans, en de gedachte elke dag Nietzsche te zitten lezen echt niet zie zitten. Het vuur brandt niet. Maar het vuur brandt al even niet meer. Dat heeft meer met mij te maken dan met de wereld – iets met Freud en teruggetrokken libidobezettingen, of zoiets.

Qua eeuwige wederkeer van hetzelfde kan dit nochtans ook wel tellen: sinds mijn eerste grote existentiële crisis van 2017 lijkt dit een jaarlijks fenomeen te zijn. Allezja, zo is het dan toch al twee jaar. Voortdurend hetzelfde: ik heb niet genoeg gedaan, ik heb niet genoeg geïnvesteerd in mijn toekomst, ik ga daardoor nu een leven van spijt leiden en ik beland aan de staat (wat dus synoniem is voor een leven van spijt). Ik had zoveel meer kunnen zijn, als ik maar mijn angsten had overwonnen, als ik maar zelfvertrouwen had gehad, etc etc. Daar zit trouwens een bizarre contradictie: tegelijk arrogant genoeg om te denken dat ik meer potentieel had, en te weinig zelfvertrouwen om er iets mee te doen. Al dat is zo verlammend dat ik uiteindelijk de oplossing (effectief iets doen) volledig mis.

Uiteindelijk moeten we niet onnozel doen he, dit is gewoon een quarterlifecrisis waar elke twintiger voortdurend in en uit valt. Met dus alle huilbuien, paniekaanvallen, een algemeen gevoel van wanhoop en volledig gebrek aan motivatie die daarbij te pas komen. Ik ben bang geworden van mijn vrienden hier, want die doen het allemaal wel goed, of laten dat toch uitschijnen. Een significant deel ervan is momenteel aan een doctoraatsvoorstel bezig, van de rest ben ik er ook van overtuigd dat die in succesvolle jobs zullen belanden. Of ze schrijven blogs over vrouwen en surrealisme en zo. Ook mijn per ongeluk opgelopen lief doet het allemaal veel beter, en terwijl ik trots op hem ben, voelt ook hij daardoor niet meer veilig. Want hoe groter zijn succes, hoe uitgesprokener mijn mislukking. Eigenlijk benijd ik hen het meest van al hun passie en ambitie. Ik heb het gevoel dat ik geen interesses meer heb. Ik word een vrouw zonder interesses.  

Ondertussen ben ik zo op dat mijn productiviteit op nul staat. Ik vergeet voortdurend alles, word elke ochtend in tranen wakker omdat ik de dag gewoon echt niet meer zie zitten, en de paniek slaat mij om het hart als ik een bericht van mijn vrienden krijg. Tenzij dan op de momenten dat ik het allemaal negeer, en mijzelf vertel dat alles wel goed komt – maar als ik dit negeer, belanden we hier binnen de kortste keren terug. Ik zie een leven van de ene existentiële crisis naar de andere ook niet zitten. Vallen en opstaan, maar ik ben te bang om echt te vallen. Ik zweef nu nog zo een paar centimeter boven de grond.

Gisteren ben ik bij een vrouwelijke priester beland. Sterker nog, ik kreeg ‘Reverend Dr. Harriet Harris MBE, University Chaplain’ herself voor mijn neus. Vóór mensen zich oprecht zorgen beginnen te maken, er was wel degelijk context:  na een indrukwekkende academische carrière houdt die vrouw zich tegenwoordig bezig met een listening service voor verloren schapen. Dat was het eindpunt van mijn lange tocht doorheen de (oprecht belachelijk slechte) support services van de universiteit van Edinburgh. Ik ben al bij mijn personal tutor geweest (‘ik kan u niet helpen’); bij de psychologische dienst (wachtlijst van 7 weken); bij de dokter (die wou mij sertraline voorschrijven terwijl ik niet eens depressief ben – en daarbij, ik wil mijn pas ontdekte libido niet opgeven); en bij de careers service (ik was in al mijn onzin mijn afspraak vergeten, moet ik volgende week dus opnieuw proberen). Anyway, Reverend Dr. Harriet Harris MBE, University Chaplain, stelde voor om vitamine D te nemen, want volgens haar ligt mijn existentiële crisis gezien de timing in een tekort aan zonlicht. Misschien is vitamine D tegenwoordig wel het nieuwe bidden en hopen op het beste. Ah ja, en ook meer sporten. En ze gaf mij een flyer voor yogalessen. Zie je mij al bezig in de yoga? Ik dus ook niet. Maar ik heb wel een abonnement voor het zwembad aangeschaft, dat zo duur is dat ik wel twee keer per week zal moeten gaan om die onzin te verantwoorden. Misschien zie ik in het water ineens het licht en beslis ik dat redder worden ook niet zo’n slecht bestaan is.

Kusjes,

Shari

P.S. Ik ben hier de zeer geëerde Dr. Harriet Harris, MBE, University Chaplain een beetje onterecht in het belachelijke aan het trekken. Dat was eigenlijk oprecht één van de meest intelligente vrouwen die ik in mijn leven al heb ontmoet.

P.P.S. T.S. Eliot vond zijn heil uiteindelijk in religie. En Nietzsche is natuurlijk zot geworden.

P.P.P.S. T.S. Eliot zijn overdreven intonatie maakt ‘Burnt Norton’ ook de moeite om eens te beluisteren. En die viool op de achtergrond maakt het echt de perfecte zelfmedelijden-soundtrack. Voor de liefhebbers: https://www.youtube.com/watch?v=9xDpueV1U8k